Het is een onderwerp waar al heel wat inkt is over gevloeid. De zon, de geur, aardmagnetisme en noem maar op. Hoe een duif echter geheel precies haar weg terug kan vinden, daar zijn wetenschappers het nog altijd niet over eens. Feit is dat duiven soms makkelijk thuis kunnen komen en daar andere keren geheel niet in slagen of er toch de allergrootste moeite mee hebben.
Net zoals bij mensen is het ook bij duiven zo dat de ene zich beter oriënteren kan dan de andere. Wij mensen hebben daar een feilloos kompas of gps-systeem voor bij de hand om te komen waar we willen zijn. U merkt misschien ook op dat hoe meer gebruik je daar van maakt, des te minder je eigen gevoel voor oriëntatie nog wel wil werken. Hoofdrekenen idem dito, onze hersenen worden wat dat betreft niet meer geoefend. Rekenmachientjes doen die dingen perfect voor ons, makkelijk zat dus.
Voor ons makkelijk, onze duifjes zijn echter op zichzelf aangewezen
Zo ook bij onze duiven. Allemaal hebben ze een aangeboren oriëntatiesysteem. Bij de ene werkt dat misschien al beter dan de andere. Hoe beter de duif in conditie, des te beter, vlugger en makkelijker ze zich ook kan en zal oriënteren. Dat hangt zo een beetje samen. Bovendien kunnen we dat systeem ook nog oefenen. Het is niet altijd de duif die het snelst vliegt die eerst thuis aankomt, maar wel deze die de kortste weg naar huis kan vinden en daar komt een goed, en goed getraind, oriëntatievermogen best van pas.
De tijd die de duiven nodig hebben om zich te kunnen oriënteren is dus mede een waardemeter voor wat de algemene conditie en paraatheid betreft. Je kan dat goed merken wanneer je opleerkorven gebruikt die bovenaan open zijn. Wanneer je de korven uit de wagen haalt zijn de duiven eerst nog wat rumoerig. Op een bepaald ogenblik zitten ze allen muisstil met het kopje ietwat schuin omhoog gericht. Dat kan gedurende korte of langere tijd duren. Op een gegeven ogenblik beginnen ze terug rumoerig heen en weer te lopen wat meteen betekent dat ze hun positie bepaald hebben of dus met andere woorden, georiënteerd zijn en je ze los kan laten.
Open opleermanden laten zien wanneer de duiven georiënteerd zijn
Naarmate je ze daar meer op oefent, wordt de tijd die ze daar voor nodig hebben steeds korter en korter. U zal ook merken dat wanneer u altijd op dezelfde plaats gaat lossen, die tijd waarop ze zich georiënteerd hebben snel korter wordt omdat duiven zich nu eenmaal ook kunnen oriënteren op herkenningspunten.
Rijdt u bijvoorbeeld 40km van huis weg in vogelvlucht, moet u dat niet zo vaak herhalen alvorens de duiven het traject bij manier van spreken met de ogen toe afhaspelen. Ze hebben zich al vlug georiënteerd op de plaats waar je ze lost en vliegen vervolgens op herkenningspunten huiswaarts. Veel training van het oriëntatievermogen komt er dan niet meer bij kijken.
Er zijn duiven die het voortouw nemen en er zijn de volgers. Duiven zijn en blijven immers kladvliegers en kuddebeesten. De “volgers” kunnen we verplichten zelf hun weg te zoeken door onze duifjes één voor één te gaan lossen. Het kan dan best een tijdje duren alvorens ze thuis komen. Ze proberen zich bij bijvoorbeeld rondvliegende kladden jongen of oude duiven aan te sluiten maar zullen op het end hoe dan ook uiteindelijk altijd op zichzelf aangewezen zijn om het thuisfront te bereiken.
Om het vliegen op herkenningspunten nog meer uit te sluiten en zodoende hun aangeboren vermogen tot oriëntatie nog beter te trainen kunnen we ze telkens op een andere plaats gaan lossen. Dat hoeft helemaal niet in “de lijn” te zijn, integendeel, het mag gerust de klok rond. Ze zijn dan gewoon verplicht op oriëntatie en niet op herkenningspunten te vliegen.
Onderzoek heeft aangetoond dat duiven niet echt in rechte lijn huiswaarts vliegen. Ze doen dat in min of meer zig-zag lijn. Dat komt omdat ze telkens weer bij moeten sturen in hun oriëntatie. Hoe beter geoefend die oriëntatie is, des te sneller ze die ook bijsturen met als gevolg dat ze in een rechtere lijn en dus een korter traject huiswaarts vliegen. Als ze daarbij het laatste stuk op herkenningspunten rechttoe rechtaan naar het hok toe kunnen vliegen komt dat de snelheid alleen maar ten goede. Dat wordt dan een lange rechte sprint richting thuishaven. Motivatie is daarin ook niet onbelangrijk.
Om duiven toe te laten degelijk hun training af te werken houden we best rekening met een paar zaken. Voor jonge duiven en hun eerste opleervluchtjes is het steeds en steeds weer nefast gebleken dat te doen bij oostenwind. Jaarse duiven hebben het daar al iets makkelijker mee terwijl dat bij oude ervaren duiven nog net iets makkelijker gaat. Goed ingevlogen of niet is eveneens een bepalende factor.
Een voordeel aan die oostenwind is dat je de windrichting makkelijk kan bepalen en al vlug kan beslissen al dan niet met de dieren op pad te trekken of op zijn minst toch de afstand aan te passen.
UV straling en inversie bijvoorbeeld zijn daarentegen zo van die boosdoeners die een enorme impact kunnen hebben op het goed of desastreus verlopen van vluchten of opleervluchten. Je ziet ze niet of moeilijk, maar ze zijn er soms wel, of juist niet, met alle gevolgen vandien.
Gelost in goede omstandigheden geeft het de diertjes meer vertrouwen
UV straling komt van de zon. Hoe hoger de zon aan de hemel staat en hoe minder bewolking, des te sterker is de UV straling. Hoe meer en dikker het wolkenpak, hoe minder van die UV stralingen de aarde bereiken. Zowel bij een te lage UV straling als bij een te hoge hebben duiven het zeer moeilijk zich te oriënteren. De per dag voorspelde waardes, evenals als de reële waargenomen UV stralingen kan je vinden via deze link: KMI - Uv-index (meteo.be).
Bij een UV index van 2 of minder hebben duiven het zeer lastig zich goed te oriënteren. Dat is eveneens het geval wanneer de UV index hoger is dan 7. Opgelet, we spreken hier dan over jaarse of oude duiven met ervaring. Hebben we het over onervaren jonkies, dan liggen de meest comfortabele waardes tussen 2,5 en 5. Bij een UV-index lager dan 2,5 en hoger dan 5, blijven jonge onervaren duiven het best op het hok. We kunnen er maar rekening mee houden als we duiven willen gaan oplaten of mee op wedstrijd sturen.
De meest voorkomende en dus belangrijkste waar wij duivenliefhebbers best rekening mee houden is de vochtige inversie.
Hier zien we duidelijk de inversielaag hangen
Onder normale omstandigheden wordt naarmate we hoger in de atmosfeer komen, de lucht alleen maar kouder. Bij inversie echter is het zo dat de temperatuur stijgt naarmate je hoger gaat. Die bovenste warmere luchtlaag houdt de onderste koudere lucht dan als het ware gevangen. Dat vormt een probleem wanneer het bijvoorbeeld ‘s nachts regent of er mist ontstaat door afkoeling van de lucht. Wanneer ‘s morgens de zon opkomt en er voor zorgt dat de aarde opwarmt doet die in feite die mist en/of regen verdampen.
Door de inversie werkt die bovenste warme luchtlaag als een soort “stop”, waardoor eigenlijk al dat vocht en vuil niet weg kan. Er vormt zich dan een egaal grijze laag van bewolking en het is die vochtlaag die voor de problemen zorgt.
De er in aanwezige watermoleculen breken namelijk de lichtstralen van de zon waardoor de duiven de stand van de zon verkeerd inschatten en zich daardoor verkeerd gaan oriënteren. Ook hier zijn het weer vooral jonge duiven die het daar meer nog dan oudere bijzonder moeilijk mee hebben.
De zonnestralen worden “gebroken” door het water waardoor de duiven een verkeerd optisch beeld van de stand van de zon verkrijgen en zich zodoende verkeerd oriënteren.
Vroeg in het voorjaar kunnen vooral te lage UV waardes ons parten spelen in wedstrijden of voor het opleren de van duiven. Voor jonge duiven zijn oostenwind en inversie dan weer de grootste boosdoeners die zorgen voor massale verliezen. Enige voorzichtigheid is dus geboden. Vroeg kweken en alle zorg besteden aan die jonkies om ze dan op een manier te laten verloren gaan die had kunnen voorkomen worden. Dat kan niet echt de bedoeling zijn...
Eddy Noël